Boy 7 (19 page)

Read Boy 7 Online

Authors: Mirjam Mous

Tags: #roman, #Wierook22

BOOK: Boy 7
3.64Mb size Format: txt, pdf, ePub

Ik deed de buitendeur open, stapte de tuin in en stak het gazon over. Toen ik de notenboom passeerde, tuurde ik naar het raam van mijn kamer. Alles leek rustig – de tape en mijn kapotgescheurde blouse deden hun werk. Ik haastte me langs een paar bloemenperken waar een sproeier vrolijk rondjes draaide en een spray van druppeltjes op me afstuurde. Het vochtige laagje op mijn gezicht was verkwikkend en maakte dat ik nog sneller liep. De deur met de kleine glazen ruitjes stond open. Ik legde mijn rugzak onder een struik en ging de schuur in. Hij was al even schoon en opgeruimd als Bobbies keuken, zodat ik binnen een paar seconden de complete inrichting kon overzien. De zakken met potgrond op een pallet in de hoek. De werkbank met een keurige rij bakjes en potjes, gesorteerd op grootte en vorm. Tegen de muur hing een ruime hoeveelheid perfect onderhouden gereedschap.

Misschien was er een tang bij om het hek rondom het grijze gebouw door te knippen!

Mijn ogen vlogen langs bloemenscharen in allerlei maten (te slap), diverse zagen (voor takken en hout, maar niet voor ijzer), een schoffel en een hark, een klein handschepje en een handharkje. Helaas allemaal ongeschikt. Een snoeischaar en een schop ontbraken, alleen hun door Bobbie getekende contouren stonden nog op de
muur. Ze deden me aan de omtrekken van mensenlichamen denken; van die witte poppetjes die men na een moord soms achterlaat op de plaats van het delict zodat rechercheurs tijdens het onderzoek nog steeds kunnen zien waar en in welke houding het lijk heeft gelegen. Lijk. Ik voelde me ineens heel kwetsbaar. En ik stond hier mijn tijd te verdoen! Dit was geen politieserie maar de harde werkelijkheid, ook al kwam die me volkomen onwerkelijk voor. Alleen al het feit dat CooperationX kon registreren waar ik was…

En toen gebeurde het. Of eigenlijk gebeurden er twee dingen, maar ik weet nog steeds niet in welke volgorde. Misschien ging alles zelfs tegelijkertijd. Een van die dingen was dat ik een waanzinnig idee kreeg. Het andere dat ik aan de op een na laatste spijker een stanleymes zag bungelen.

‘Boy?’ Bobbie stond in de deuropening. ‘Zoek je iets?’ ‘Ehm.’ Ik ging zo staan dat ze de lege plaats op de muur niet kon zien. ‘Lara vraagt of we de auto even mogen lenen.’

‘Nu nog?’ Ze legde de snoeischaar op de werkbank en klopte haar handen af. ‘Ik wilde zo aan het eten beginnen.’ ‘We blijven niet lang weg, alleen maar even een dvd’tje huren.’ Stomme smoes, dacht ik er meteen achteraan. Ik had iets moeten bedenken wat veel tijd in beslag nam, dan zou het ook langer duren voordat Bobbie onraad rook.

‘Vooruit dan.’

‘De sleutels?’ vroeg ik.

‘Aan het haakje.’

‘Daar hangen ze niet.’ Het stanleymes brandde in mijn hand – de hand die ik op mijn rug hield. Met de andere draaide ik het horloge zodat ik op de wijzerplaat kon kijken. Nog maar negenenzeventig minuten!

‘Niet?’ Ze kneep haar ogen samen. ‘Even denken. Ik ben naar het tuincentrum geweest. Om plantjes te halen.’

Ik kon mijn ongeduld amper nog verbergen. Schiet op! Denk na!

‘Dan zitten ze nog in mijn jasje, aan de kapstok.’ Ze knikte opgetogen.

Hèhè. ‘Ik vind ze wel.’ Ik liep naar de deur met mijn rug naar de muur gericht, wat er nogal raar uitzag als ik op Bobbies gezicht afging. ‘Tot straks!’

Ik haalde mijn rugzak onder de struiken vandaan en propte het stanleymes in het zijvak. Vlug, naar de kapstok in de hal!

Welke kleur had Bobbies jasje ook weer? Rood, blauw? Die sweater in twee kleuren grijs was van Lara. Over de naden liepen witte boorden en hij had een capuchon. Perfecte camouflagekleding. Als mijn waanzinnige plan tenminste lukte. Ik trok de sweater aan, ritste hem dicht en liet mijn vingers weer langs de diverse kledingstukken glijden. Ik moest de sleutels vinden voordat Bobbie binnenkwam en zou vragen waar Lara was.

Ja, daar voelde ik iets hards! Ik stak mijn hand in de linkerzak en kon een juichkreet niet onderdrukken. Autosleutels. Louis, ik kom eraan!

De rugzak bonkte tegen mijn rug. Dat werd een blauwe
plek, de laptop van Lara had scherpe hoeken, die dwars door de canvasstof heen staken. Nog tien passen. Daar was de carport met de misselijkmakende bloemen.

‘Boy!’

Bobbie! Ik kon haar nog niet zien maar ik herkende haar stem.

Wat nu? Op haar wachten was onmogelijk. Ze zou zien dat Lara niet bij me was en in mijn eentje kreeg ik de wagen vast niet mee. Nee, ik kon maar beter wegwezen voordat Bobbie me zag. Ik maakte het portier open en gooide mijn rugzak op de bijrijdersstoel. Instappen! Maar Bobbies stem was ineens nog dichterbij. ‘Als jullie toch naar Video Station gaan…’

De sweater! Ik trok de capuchon bliksemsnel over mijn hoofd. Net op tijd.

‘O, Lara,’ zei Bobbie. ‘Ben jij het? Breng je voor mij die nieuwe met George Clooney mee?’

Ik wist niet hoe ik het allemaal voor elkaar kreeg, maar blijkbaar had ik weer net zo’n koelbloedig moment als in de instelling, toen ik iets van thuis wilde achterhouden en door de witpakken te misleiden het notebook uit mijn tas wist te halen. Ik stak mijn duim op naar Bobbie, sloeg het portier dicht, friemelde het sleuteltje in het contact en draaide het om, duwde het pookje in de R van
reverse
en gaf gas. In een strakke streep reed ik onder de carport vandaan. Dat ik daarna op straat bijna een lantaarnpaal ramde, was geen wereldramp. Bobbie was al naar de keuken en had niets gezien.

4

Die ene rijles met Lara had zijn vruchten afgeworpen. Zolang ik alleen maar vooruit hoefde te rijden was het besturen van een automaat helemaal niet zo lastig. Oké, bij de eerste bocht zette ik in plaats van de richtingaanwijzer per ongeluk de ruitenwissers aan, maar dat was dan ook de enige fout die ik maakte.

Ik had wel een ander probleem. In het begin kon ik me nog wijsmaken dat ik het me verbeeldde, maar inmiddels was ik al drie keer links afgeslagen en nog steeds reed dezelfde auto achter me aan. Een gele Mustang met een gigantische spoiler. De bestuurder had een snor en een baard. Ik kende hem niet, maar bij iemand met geheugenverlies wil dat niet zo heel veel zeggen. Weer sloeg ik af en ja, hoor, de Mustang volgde alsof hij met een onzichtbare sleepkabel aan de pick-up vastzat. Het zou wel heel toevallig zijn als een of andere onbenul precies zo’n zelfde stompzinnige route reed als ik. Nee, ik wist het zeker – ik werd achtervolgd! Door iemand van CooperationX,
natuurlijk. Zij konden op een schermpje zien waar ik was. Misschien wisten ze zelfs dat ik iedereen in het grijze gebouw wilde waarschuwen. Ik had het mobieltje van Jones in de wc verzopen zodat hij niemand meer kon inseinen, maar het kon best zijn dat die witpakken via de microchip mijn gedachten konden lezen. Ze konden ze immers ook sturen.

Dus moest ik aan iets anders denken! Aan iets anders dan ik van plan was!

Dat viel niet mee. Het was net zoiets als jeuk in je oor hebben en er dan niet aan mogen krabben.

Ik dacht aan Louis. Aan Boy One met zijn rode haar en zijn flaporen. Aan Steve, die ook door Lara was belazerd. Aan het bericht in de krant over het survivalkamp waarbij ik zogenaamd zeer waarschijnlijk was omgekomen. Aan de witpakken met hun stomme alarmkoorden en… Een benzinepomp!

Ik stuurde abrupt naar rechts. De chauffeur van de Mustang remde, maar hij was niet snel genoeg. Zijn wagen schoof nog even door en stopte toen naast de betonnen veiligheidsrand die het tankstation van de straat scheidde en zo hoog was dat zelfs een monstertruck er zijn wielen behoorlijk op zou stukbijten. Voor een Mustang met een kitscherige spoiler was het een onneembare vesting. Een stukje terugrijden om het terrein op te draaien ging ook niet meer; een vrachtwagen met een chromen uitlaatpijp versperde achter hem de weg. De vrachtwagenchauffeur claxonneerde luid en net zo lang tot de bestuurder van de Mustang besloot om dan toch maar gas te geven. Voorlopig
was ik hem kwijt. Nu maar hopen dat het nog kilometers zou duren voordat hij ergens kon keren.

Ik reed langs de witte pompen en Mitches Market – een winkel waar ze snacks en nog zo’n duizend andere dingen verkochten als ik de reclameborden mocht geloven –naar de zijkant van het gebouw. Voor de deur van de heren-wc was nog plaats. Ik zette de motor af en keek in de achteruitkijkspiegel. Nog steeds geen Mustang. Dit was het moment.

Plassen! dacht ik op mijn allerhardst, terwijl ik het handschoenenkastje openmaakte – yes, een doosje met
EHBO
-spullen. O nee, niet aan denken – man, man, wat moet ik naar de wc. Ik maakte de gordel los, pakte mijn rugzak en zoog mijn longen vol. Met knikkende knieën stond ik naast de auto. Als ik maar durfde.

Zodra ik de deur naar de toiletruimte opende, kwam de urinelucht me tegemoet. Bepaald geen steriele omgeving. Ik taxeerde de mogelijkheden en probeerde intussen alleen nog door mijn mond adem te halen. Twee pisbakken, één afsluitbare wc en een wastafel. Ik durfde het niet blind te doen, maar ook niet hier in de wc-ruimte –er hing dan wel een spiegel maar er zat geen slot op de deur. Die man van de Mustang zou zeker weten terugkomen en me tegen kunnen houden. Nee, het moest in de afsluitbare wc. Mét spiegel.

Ik hield mijn rugzak stevig vast aan het handvat en zwiepte hem uit alle macht tegen de spiegel boven de wastafel. Door de laptop van Lara – ik hoopte maar dat de harde schijf niet gecrasht was – had de tas voldoende body om
een flinke barst te veroorzaken. Het leek net een litteken, precies op oorhoogte van de jongen tegenover me. Een spiegel met voorspellende gaven.

Voor de tweede maal sloeg ik tegen het glas. Mijn spiegelbeeld brak en de wastafel lag vol scherven. Ik zocht de grootste, trok een meter papieren handdoekjes uit de automaat en nam alles mee naar de afsluitbare wc. Hier stonk het nog erger, ook al stond er boven mijn hoofd een raampje open. En ik vond het er heet, maar dat kon ook van de zenuwen komen. Ik trok de sweater uit en hing hem aan de haak op de deur. Niet opgeven. Denk aan Louis.

Ik deed de bril omlaag en ging zitten. De spiegelscherf zette ik op de closetrolhouder. Eerst gleed hij telkens weg, maar toen ik de scherpste punt in de smalle ruimte tussen de houder en de muur prikte, bleef hij staan – licht achterovergeleund met zijn rug tegen de muur. Een perfecte positie; ik kon blijven zitten en toch mijn gezicht zien.

Mijn rugzak gebruikte ik als tafeltje voor de
EHBO
-doos en de handdoekjes. Een flesje jodium. Verbandgaas en watten. Leukoplast. Een schaartje. Ik legde de spullen in het opengeslagen deksel. En dan het allerbelangrijkste – ik ritste het voorvak van mijn tas open – Bobbies stanleymes. Het lag zwaar en koud in mijn hand en ik was ineens helemaal niet koelbloedig meer, alleen maar doodsbang. Het plan dat in Bobbies schuur in mijn hoofd was gestuiterd, leek me inderdaad waanzinnig. En dan niet in de betekenis van buitensporig of mateloos – zoals bij
waanzinnig slim – maar in die van gek en krankzinnig. Hoe kon ik zonder verdoving in mijn eigen vel snijden? Ik zou flauw kunnen vallen, een verkeerde plek kunnen raken en doodbloeden. En stel dat het wel lukte? Dat ik de microchip kon verwijderen en het er levend vanaf bracht. Dan nog zouden de gevolgen verschrikkelijk kunnen zijn. Misschien raakte ik opnieuw mijn herinneringen kwijt, mijn nieuwe herinneringen – alles wat ik de afgelopen dagen had gedaan en ontdekt. Of, nog erger, zou ik me straks niet eens meer kunnen heugen hoe ik moest lopen, praten, de deur opendoen – arme Sam Waters, voor de rest van zijn leven een kasplantje.

Een ijskoude angst kroop in mijn botten – beginnend bij mijn voeten en daarna oprukkend via mijn benen en mijn middel naar mijn borst – alsof ik steeds dieper een ijzig meer in liep. Het werkte verlammend. Iedere beweging die ik wilde maken, was een gevecht met mijn eigen lichaam. Alsof het zo door de witpakken was geprogrammeerd, om te voorkomen dat een drager de chip zelf ooit zou verwijderen.

De rotzakken!

Ik werd ineens zo kwaad dat ik vergat om nog langer bang te zijn.

Ik had niets te verliezen. Erger dan dit kon het niet worden. Wat had een leven voor zin als het niet echt je eigen leven was? Als je doen en laten door een ander bepaald werd. Als een ander keuzes voor je maakte en voor je dacht. Dat je als een soldaat bevelen opvolgde, al waren ze nog zo stompzinnig of gevaarlijk. Ik was nog liever
een kasplantje dan een marionet. Ik wilde mijn eigen dingen ontdekken en mijn eigen fouten maken. Ik wilde uitvinden wie ik was en wie ik kon worden. Ik wilde groeien en ademen en huilen en lachen en voelen dat ik lééfde. Anders kon je net zo goed op een stoel gaan zitten wachten tot je doodging.

Als het mislukte, zou het in ieder geval mijn eigen mislukking zijn.

Ik pakte een dot vette watten en goot er jodium op. Ik wreef ermee over het snijvlak van het stanleymes en legde het mes toen klaar op een papieren handdoekje. Een nieuwe dot watten en nog meer jodium. Ik streek mijn haren opzij en wreef met de watten over de verdikking achter mijn oor. Een pijnscheutje. Niet op letten. Ik bedekte mijn schouder met papieren handdoekjes. Wacht, ik kon beter eerst wat zwaluwstaartjes knippen. Aangezien ik geen naald en draad of nietjes had om de wond te hechten, leek dat me de beste oplossing. Ik pulkte een beginnetje aan de leukoplast en ging met het schaartje in de weer. Aan de randen dik, in het midden dun. Ik plakte de zwaluwstaartjes met hun dikke uiteinde aan de
EHBO
-doos.

En toen was het tijd voor de microchip.

Ik pakte het stanleymes en keek in de spiegelscherf. Dat was ik. Nog steeds een beetje vreemd maar toch ook vertrouwd. Iemand die ik inmiddels een aantal dagen kende. De enige van wie ik op aan kon. Ik moest het doen.

Wat de consequenties ook zouden zijn.

Ik draaide mijn hoofd een beetje zodat ik achter mijn oor
kon kijken. Mijn haren en huid waren roodgeel van de jodium. Ik hield de punt van het stanleymes tegen mijn vel. Misselijk. Hoe konden artsen in iemand snijden? Omdat het de enige manier was om een patiënt te redden. Ik moest het doen. Omdat dit de enige manier was om Louis en de andere boys te redden. Ik haalde diep adem en nog eens en nog eens en toen kerfde ik met het mes in mijn vel. Een halve cirkel rondom het plekje waar ik de chip vermoedde. Bloed gulpte naar buiten en stroomde naar mijn schouder – de witte handdoekjes kleurden rood. Misselijk, alweer. Half op de tast graaide ik naar een schoon stuk papier op mijn rugzak – ja, ik had er een te pakken – wond het handdoekje om mijn vingers en duwde tegen de wrat achter mijn oor. De pijn sloeg als een golf over me heen. Ik schreeuwde het uit. Niet flauwvallen! Er zat beweging in de chip. Denk aan Louis en Kathy en je moeder! Je bent er bijna, niet opgeven. Weer duwde ik tegen de verdikking. Ik voelde iets wegschieten en ook al ging ik bijna van mijn stokje van de pijn, er was ook iets anders. Iets wat me lichter maakte. Het was alsof er in mijn hoofd een gordijn openging. Alsof ik maandenlang ziek was geweest en nu ineens wonderbaarlijk genezen was. Of misschien wel maandenlang dood en nu ineens springlevend. Ik wist alles weer! Op het moment dat de chip uit mijn hoofd schoot, kwamen al mijn herinneringen terug. Mijn leven met mijn moeder en Kathy – ik kon ze ineens allebei uittekenen. De weken met Lara, onze etentjes in de Pizza Hut en de manier waarop ze me erin had geluisd. Louis was niet langer de hoofdpersoon uit een boek maar een van mijn beste vrienden. En ik wist eindelijk hoe ik met geheugenverlies op de verlaten grasvlakte was beland.

Other books

Portrait of a Girl by Binkert, Dörthe
The Vanishing by Webb, Wendy
The Bad Sheep by Julie Cohen
Love Me if You Dare by Carly Phillips
Gray Salvation by Alan McDermott
Command Performance by Annabel Joseph
Valentine's Dates by Rhian Cahill