Authors: Ira Levin
De liftdeur gleed open. Er schoot een schnauzer naar buiten. Het beestje klauwde over de marmeren vloer en werd in toom gehouden door een vrouw in een blauw spijkerpak. Ze droeg een zonnebril met spiegelende glazen en een wit sjaaltje. De man achter haar droeg een zonnebril met spiegelende glazen en een baseballpetje, een vliegerjasje en een kaki broek. Hij ging naast de vrouw lopen. Ze haakten hun vingers in elkaar en liepen achter de schnauzer aan naar de deur.Kay liep met de dozen de lift in, die met lichtbruin, leerachtig materiaal was bekleed, en draaide zich om. Pete Henderson drukte de knopjes 13 en 20 in en keek naar haar. Ze glimlachte. Hij knikte de jogger toe, die terugknikte, op 9 drukte en met zijn gezicht naar de dichtschuivende deur ging staan. Donkere vochtplekken tekenden zich af op zijn grijze trainingspak.
Kay keek naar de verspringende getallen boven de deur, naar de videocamera in de hoek. Fronste. Natuurlijk, bewakingscamera's hadden hun nut. Er ging zelfs iets geruststellends van uit, maar tegelijkertijd ook iets verontrustends, omdat ze duidden op onzichtbare toeschouwers.
De deur schoof open. De hal van de negende verdieping leek als twee druppels water op die van de twintigste en de andere die ze had gezien. Een donkere kloostertafel en een spiegel met vergulde rand tegen een zwart-wit geruite wand, lichtbruin tapijt. De man-met- capuchon ging rechtsaf, naar appartement 9A, waarna de liftdeur weer dichtschoof.
'Ik ken de buurt aardig goed,' zei Pete Henderson, 'dus als je iets wilt weten over de winkels of zo...'
'Hoe is de supermarkt aan de overkant?' vroeg ze.
'Prima,' antwoordde hij. 'Daar heb ik net boodschappen gedaan.
Aan Lexington is een Sloan's, die is goedkoper.' De deur ging open.
'Goed dat ik het weet,' zei ze terwijl hij de hal van de dertiende verdieping op ging. Zwart-wit ruitje, lichtbruin tapijt. Hij draaide zich om, legde een hand tegen de deur en glimlachte zijn overrompelende glimlach. 'Welkom in Madison 1300,' zei hij. 'Ik hoop dat je het hier naar je zin zult hebben.' Ze lachte hem over de dozen heen toe. 'Dank je.' Hij glimlachte en bleef de deur openhouden. Ze zei: 'Ze beginnen nu wel zwaar te worden...' 'O god, sorry!' Meteen trok hij zijn hand terug. De deur begon dicht te glijden. 'Tot ziens!' zei hij. 'Tot ziens,' zei ze terwijl de deur zich sloot. Ze glimlachte.
Wat een spetter, die Pete Henderson. Zevenentwintig, hooguit.Nadat de verhuisters waren vertrokken en Kay de rommel in de stortkoker in het trappenhuis had gegooid, waste ze af, schonk een glas mineraalwater in en nam haar omgeving in ogenschouw. In het zachte namiddaglicht zag haar mengelmoesje van modern en negentiende-eeuws meubilair er veel minder armoedig uit dan ze had gevreesd. Als de slechtste stukken waren vervangen - misschien door art deco, passend bij de plafonnières - en de dozen waren opgeruimd, de boeken op de planken stonden en schilderijen en gordijnen waren opgehangen, was deze lichte flat - met het magnifieke uitzicht, de post-ijstijdkeuken, idem badkamer en de gebenedijde rust - beslist in alle opzichten een verbetering. En er kleefden geen herinneringen aan! Het enige dat ze zou missen was de open haard. Ook Felice zou die missen, want zodra ze het scherm had horen schuiven was ze steevast aan komen rennen... Kay belde Roxie en stelde voor om Felice die avond nog op te komen halen, maar Roxie moest werken en wilde de afspraak houden zoals hij was; zij zou de poes de volgende middag brengen en meehelpen met uitpakken. Misschien konden ze samen een hapje gaan eten. Fletcher was er niet. Felice maakte het prima. Ze nam contact op met Sara op kantoor om te horen wat voor telefoontjes er waren binnengekomen. Veel waren het er niet en alles kon tot maandag wachten. Het weerbericht, dat voor het weekend ideaal nazomerweer voorspelde, had voor een rustige dag gezorgd, terwijl het normaal op vrijdag toch al niet druk was. Ze zei tegen Sara dat ze naar huis mocht.
Ze besloot eerst boodschappen te gaan doen en daarna aan de dozen te beginnen. Nadat ze het antwoordapparaat had uitgepakt, geïnstalleerd en gecontroleerd, zette ze het aan. Ze zocht haar maïsgele sweater op en trok hem over haar overhemdblouse heen aan. Voor de badkamerspiegel duwde ze haar kapsel in model en bracht twee streken lippenstift en wat blusher aan. Portemonnaie en sleutels stopte ze in de zakken van haar jeans. Op de zeventiende verdieping stapte een kalende man in een net pak de lift in. Ze knikten elkaar toe en zijn hand ging naar het al oplichtende knopje voor de begane grond. Toen hij zag dat het niet meer nodig was, deed hij een stapje achteruit. Op de achtste kwam een in het donkergroen geklede vrouw binnen; ze was gedrongen, had een hoekig gezicht, een zwarte pony en steil haar. Ze monsterde Kay vanonder oogleden waar voor een hele week mascara en zilverblauwe schaduw op zat, draaide zich om en ging met haar gezicht naar de deur staan. Haar tas en hooggehakte schoenen waren van slangeleer; ook haar mantelpak zag er duur uit. Parfumgeur doortrok de lucht. Giorgio, veel te royaal gesprenkeld. Rechts in de hal zag ze Dmitri staan, met zijn knuisten in zijn zij en zijn hoofd met de ruige haardos omlaaggebogen. Ze ging naar hem toe, in het reukspoor van de vrouw in het groen, die naar de postkamer liep.
Dmitri keek op. Ze bedankte hem voor zijn hulp bij de verhuizing, die mede daardoor probleemloos was verlopen. Ze had hem onlangs dubbel zoveel in de hand gedrukt als de portier. 'Graag gedaan,' zei hij met een brede glimlach die zijn wangen deed opbollen. 'Ik hoop alles is naar wens, mies Norris.' 'Alles is in orde,' antwoordde ze. Ze keek neer op de marmeren tegels die waren vervangen. 'Ziet er goed uit.' Hij schudde zijn hoofd. 'Nee,' zei hij. 'Beheerder zal zeggen: is te licht. Ziet u? Alle andere zijn beetje licht, deze tè licht. Hij zal zeggen: deugt niet.' Hij slaakte een diepe zucht. 'Het komt er heel dichtbij,' zei ze. 'Vindt u?' Zijn donkere ogen keken haar aan. 'Ik vind het zo mooi genoeg,' zei ze. 'Nogmaals bedankt.' 'Graag gedaan, mies Norris,' zei hij. 'Alstublieft. U problemen, u mij bellen.'
Ze liep naar de deur en trok hem open. De lange man met wie ze in de lift had gestaan stond onder de markies te wachten, terwijl de portier, een die ze nog niet eerder had gezien, op zijn fluitje blies en gebaarde naar het verkeer dat kwam aanrijden. Ze hield de deur achter zich open voor een man met grijs haar, gekleed in een sweatshirt waarop de kop van Beethoven stond afgebeeld. Hij pakte de rand van de deur beet en keek haar aan met ogen waaronder donkere wallen lagen. Glimlachend draaide ze zich om en liep naar de hoek van Madison en Ninety-second.
Terwijl ze zich bij de wachtende mensen voegde, sprong het voetgangerslicht van rood op groen. Ze stak Madison over en liep op haar gemak aan de overkant verder. Ze keek binnen bij een restaurantje, Sarabeth's, de entree van Hotel Wales en nog een restaurant, Island, waarvan de voordeur vanwege het zachte weer openstond. Ze ging naar Patrick Murphy's Market. Lopend door de smalle gangpaden, waarlangs de artikelen bijna tot het plafond opgetast stonden, zocht en vond ze kattevoer en kattebakkorrels, yoghurt, vruchtesap en schoonmaakmiddelen. De prijzen lagen hoger dan in de Village, maar dat had ze van tevoren geweten. Nu ze de veertig naderde, vond ze, mocht ze zichzelf wel een beetje gaan verwennen. Ze liep terug naar de diepvrieskist en koos een bakje roomijs met stukjes chocola erin. Toen ze zich met haar karretje in de kortste rij voor de twee kassa's had opgesteld, kwam de man in het Beethoven-sweatshirt, met een mandje aan zijn arm, achter haar staan. Hij was de zestig al gepasseerd; zijn grijze manen zagen er onverzorgd uit. Ook Beethovens haardos en gezicht waren grijs: grauwe, door het wassen verbleekte lijntjes op een paarsige ondergrond. In het mandje zaten een pak zeeppoeder en een paar blikjes sardientjes.
'Hallo,' zei hij. Kennelijk had hij op zijn gemak gewinkeld, of wie weet was hij eerst nog ergens anders heen geweest.
'Hallo,' zei ze. 'Gaat u maar voor, hoor.'
'Graag,' antwoordde hij en liep om haar heen terwijl zij haar karretje achteruit trok. Hij draaide zich om en keek haar aan. Hij was iets kleiner dan zij; in zijn donker omrande ogen twinkelde een lichtje. 'U bent vandaag verhuisd, hè?' zei hij. Zijn stem klonk een tikje hees. Ze knikte.
'Ik ben Sam Yale,' zei hij. 'Welkom in 1300. Een regelrecht rampjaar.'
Ze glimlachte. 'Kay Norris,' zei ze, terwijl ze haar hersens pijnigde. Waar had ze de naam Sam Yale toch eerder gehoord? Of gezien? 'Je had laatst een schilderij bij je,' zei hij, terwijl hij achterwaarts naar de kassa liep. 'Is dat soms een Hopper?' 'Was het maar waar,' zei ze, terwijl ze met haar karretje met hem meeliep. 'Het is geschilderd door een zekere Zwick, een bewonderaar van Hopper.'
'Een fraai stuk,' zei hij. 'Tenminste, gezien vanuit het raam op de derde verdieping. Ik woon in 3B.' 'Bent u kunstschilder?' vroeg ze.
'Was het maar waar,' zei hij en draaide zich om. Hij liep door en deponeerde zijn mandje voor de caissière. Kay zette haar karretje tegen de counter en begon vast uit te pakken, terwijl Sam Yale - waar was ze die naam toch tegengekomen? - zijn zeep en sardientjes betaalde.
Hij wachtte bij de uitgang, met zijn tasje met I-hartje-New-York erop, en bestudeerde haar terwijl de caissière Kays boodschappen aansloeg, wisselgeld teruggaf en alles inpakte, in twee tasjes. Toen ze naar buiten kwamen, begonnen de straatlantaarns op te gloeien onder een violet getinte hemel. Het verkeer zat vast en er werd getoeterd; ook op het trottoir was het druk. 'Ik neem aan,' zei hij, 'dat een vrouw die Vrouwen Verhuizen Vrouwen inschakelt liever zelf haar spullen draagt. Klopt dat?' Ze glimlachte en antwoordde: 'Deze keer wel.' 'Dat komt mij goed uit...'
Terwijl ze naar de hoek liepen, keek Kay naar de torenhoge lichtbruine schijf van nummer 1300. De violetkleurige hemel weerkaatste in de twee rijen ramen van de smalle, hoge voorgevel. Ze zocht haar eigen raam op, rechtsboven, op de op één na bovenste verdieping.
'Het is zo lelijk, dat het pijn doet aan je ogen, vind je ook niet?' zei Sam Yale.
'De buren zullen er wel niet blij mee zijn,' zei ze. 'Ze hebben er jaren actie tegen gevoerd.'
Ze keek hem van opzij aan. Zijn neus was lang geleden gebroken geweest; over zijn stoppelige wang liepen littekens. Bij de stoplichten op de hoek moesten ze wachten.
'Ik weet zeker dat ik je naam ergens heb gezien, of gehoord,' zei ze. 'Verrek,' zei hij, met zijn ogen op het verkeerslicht gericht. 'Dat moet dan wel heel lang geleden zijn. Ik ben regisseur geweest, bij de t.v., in de zogenaamde gouden eeuw. Toen televisie nog zwart-wit was en live uit New York kwam.' Hij keek haar aan. 'Toen zat jij nog in de kinderstoel te kijken.'
'Ik mocht pas kijken toen ik zestien was,' zei ze. 'Mijn ouders waren allebei docent Engels.'
'Je hebt niet veel gemist,' zei hij. 'Kinderprogramma's zoals Ku- kla, Fran en Ollie. De rest wordt danig overschat. Maar dat wil niet zeggen dat het niet beter was dan die bagger van tegenwoordig.' Het licht sprong op groen. Ze begonnen over te steken. 'Nu weet ik het weer,' zei ze, terwijl ze hem glimlachend aankeek. 'Je hebt een toneelstuk geregisseerd waar Thea Marshall in meespeelde.'
Hij bleef midden op straat staan; zijn donker omrande ogen namen haar op.
Ook zij stond stil. 'Ik heb er een band van gezien in het omroepmuseum,' vertelde ze. 'Vorig jaar. Ze zeggen wel eens tegen me dat ik op haar lijk.' Mensen haastten zich langs hen heen. 'Pas op, anders wordt het onze dood,' zei ze. Ze vervolgden hun weg.
'De gelijkenis is treffend,' zei hij. 'Zelfs het timbre van de stem.' 'Ik zie het zelf helemaal niet,' zei ze. 'Nou ja, een beetje misschien...'
Ze bleef op het trottoir staan en wendde zich naar hem toe. 'Daarom ben je me gevolgd,' zei ze.
Hij knikte, terwijl de wind door zijn grijze haren speelde. 'Weesmaar niet bang. Ik zal je niet lastig vallen,' zei hij. 'Ik wilde je alleen van dichterbij bekijken. Ze was echt mijn grote liefde niet. Ik heb een paar keer met haar samengewerkt, meer niet.' Ze liepen naar de luifel boven de ingang van hun flat. 'Waar is ze aan overleden?' vroeg ze. 'Ze heeft haar nek gebroken. Van de trap gevallen.' Kay zuchtte en schudde haar hoofd.
De portier, een lange, magere, bebrilde man van middelbare leeftijd, schoot toe. 'Hallo, Walt,' zei Sam Yale.
Terwijl Kay zich voorstelde, nam Walt haar tasjes van haar over. 'Ik moet nog even een boodschap doen bij Feldman's,' zei Sam Yale. 'Welk stuk heb je gezien?'
'Het speelde in een strandhuisje,' zei ze. 'Paul Newman had ook een rol, in zijn jonge jaren.' 'The Chambered Nautilus.' 'Klopt.'
Hij knikte. 'In de serie The Steel Hour, van Tad Mosel. Ze speelde die rol niet slecht.'
'Ze speelde geweldig goed,' zei Kay. 'Iedereen trouwens. Het was een roerend stuk, voorbeeldig gebracht.'
'Dank je,' zei hij en glimlachte haar toe. 'Tot ziens,' voegde hij eraan toe. Daarna draaide hij zich om en liep weg. 'Tot ziens,' zei ze, terwijl ze hem nakeek. Hij stapte met energieke tred naar de huishoudzaak een eindje verderop, op zijn zwarte gympjes, in zijn spijkerbroek en vale, paarsige sweater. Kay draaide zich om. Walt, in zijn grijze uniform, stond in de hal met zijn rug tegen de open deur naar haar te kijken, met haar twee tasjes in één hand.
'Sorry,' zei ze. Ze liep langs hem heen de hal in, naar de linker lift, die openstond. Al lopende knipte ze haar portemonnaie open. Hij droeg haar de tasjes na en zette ze bij de liftdeur op de grond. 'Dank je,' zei ze glimlachend en stak haar hand uit. Hij richtte zich op. Zijn gezicht was doorgroefd, terwijl zijn bril met het stalen montuur het licht weerkaatste. Zijn hand ontmoette de hare. 'Dank u, mevrouw Norris,' zei hij met een voor zijn magere gestalte verrassend sonore bariton. 'Prettig dat u hier bent komen wonen.' Hij trok zijn hand terug en deed een stap naar achteren.
'Dank je, Walt. Het bevalt me hier goed,' zei ze en drukte op het knopje voor de twintigste verdieping. De deur gleed dicht. Ze keek naar de verspringende getallen erboven.
Sam Yale... Interessant. En amusant. Vijfenzestig, minstens.
Ze belde haar ouders en Bob en Cass om te vertellen dat ze was verhuisd en dat het geweldig was. Ze at yoghurt met aardbeien terwijl ze uitkeek over de fonkelende hoge flats dichter naar de rivier toe en de miniatuurautootjes onder zich. Ze had het raam aan beide kanten een klein eindje opengeschoven; het verkeersrumoer was hier draaglijk vergeleken met het gedender dat door het raam op de tweede verdieping van haar oude flat was binnengedrongen. Ze waste af, stopte het eerste bandje van John Gielgud die Dombey en zoon voorlas in het cassettedeck en begon - met een gevoel van onbehagen dat ze niet kon verklaren - de dozen in de slaapkamer uit te pakken.